Orgel plus

Verschenen in: De Orgelkrant, december 2007

De laatste tijd kun je er niet meer onderuit: orgel plus is in. Daarmee bedoel ik alle concerten/voorstellingen die gegeven worden waarbij het orgel een rol speelt, maar waarbij andere kunstvormen, zoals theater, poëzie, dans, acrobatiek, film etc. een zeker net zo belangrijke plaats innemen.

Initiatieven als het Orgelpark en het Festival voor de Wind zijn daar voorbeelden van, maar ook het in het 6e nummer (2007) van Het Orgel uitgebreid beschreven en geprezen Rotterdam International Organ Symposium met als thema “orgel en wereldmuziek”.

Natuurlijk begrijp ik het standpunt van alle avonturiers in orgelland: we moeten iets doen voordat de orgelcultuur in Nederland uitsterft. Ook ik deel dat gevoel. Zelf ben ik, inmiddels al weer zo’n tien jaar geleden, begonnen met concertvoorstellingen rond verhalen, met poëzie en/of dans. Enthousiast ging ik aan de slag en inderdaad: er kwam nieuw publiek op af. Maar wat ook gebeurde: het oude publiek bleef vaak weg of kwam hooguit uit nieuwsgierigheid een keer kijken. Ik geloof wel dat ik mensen op sommige momenten heb kunnen boeien, maar ik geloof niet dat ik mensen inmiddels beter heb leren luisteren, laat staan gewonnen voor het orgel. Mijn ervaring is dat mensen komen om te kijken en niet om te luisteren. Sprekend voorbeeld vond ik het moment waarop ik in een voorstelling over de Kleine Prins het Ricercare uit het Musikalisches Opfer van Bach speelde, terwijl er niets te zien was. Het bleek dat het publiek het niet kon opbrengen om zomaar 6 minuten naar prachtige muziek te luisteren. Wij hebben daarop besloten dat de acteur tijdens deze muziek het publiek visueel bezig ging houden. Ik heb dat altijd jammer gevonden.

Ook bij het laatste Festival voor de Wind heb ik mij laten vertellen dat bij de dansvoorstelling in de Nicolaïkerk er tijdens de orgelsolo’s gewoon door het publiek gepraat werd. Al wordt er nog zo mooi gespeeld: als er niets te zien is, verveelt het publiek zich (?).

Mijn conclusie is dat ik zelf eigenlijk weer graag terug wil naar pure luisterconcerten waar niets te zien is. Het geconcentreerd luisteren naar muziek komt in onze huidige maatschappij niet veel meer voor. Velen zijn bezig met andere zaken, terwijl er muziek in hun oren klinkt. Het zonder afleiding ondergaan van muziek is een zeldzaamheid geworden, waardoor veel muziek niet goed tot zijn recht komt. Zelfs in het Festival Oude Muziek in Utrecht zijn experimenten gedaan om de stille houding van het publiek te doorbreken. Er werd een historisch argument aangedragen voor dit informelere gedrag, maar ik denk dat men eigenlijk het publiek op een luchtige manier wil trekken. Toch heb ik gelukkig ook in datzelfde Festival meegemaakt dat er honderden mensen 70 minuten lang stil zaten te luisteren naar een orgelconcert door Ton Koopman, terwijl er niets te zien was. Hij speelde veel Buxtehude, uiteraard omdat Buxtehude dit jaar driehonderd jaar geleden is gestorven. En dan kom ik op een opmerking die Aart Bergwerff maakt in zijn artikel in Het Orgel (nummer 6, 2007). Hij schrijft: “Het is niet meer van deze tijd om een hele zomerserie van acht concerten te wijden aan de orgelwerken van Dietrich Buxtehude op een orgel dat daar ongeschikt voor is, uitsluitend vanwege het feit dat Buxtehude driehonderd jaar geleden overleden is.” Ik vind dit nogal denigrerend klinken naar degenen die oprecht geïnteresseerd zijn in de muziek van Buxtehude. Zij willen kennelijk “alleen maar” luisteren en muziek leren kennen of opnieuw beleven. Wie bepaalt er wat er “niet meer van deze tijd is?” En of het orgel geschikt is voor een bepaald soort muziek, daarover kunnen organisten naar mijn smaak (te) oeverloos ruzie maken.
Nog altijd vind ik de concerten die gegeven worden in de oude St.Bavo in Haarlem een prachtig voorbeeld van hoogstaande orgelcultuur, die goed bereikbaar is. Er is vrijwel geen enkele concessie gedaan aan de orgel-plus-trend; het publiek komt van prachtige muziek en van een prachtig orgel genieten (dit laatste wordt wel eens vergeten bij orgel-plus-aktiviteiten) zonder dat er meer is te zien dan het mooie orgelfront en bovendien wordt er op hoog niveau muziek gemaakt. Verder, en dat vind ik heel belangrijk, is de toegang gratis, waardoor de drempel zo laag mogelijk is voor het publiek. Iedereen mag zelfs in en uit lopen, als het maar niet tijdens de muziek is. M.a.w. je mag alleen naar binnen om echt te luisteren. De overheid draait op voor de kosten (mooie taak!). Hopelijk blijft dit in de toekomst zo. Je zou wensen dat deze situatie in het hele land zou gelden.

Laagdrempelig betekent volgens mij niet dat je alleen maar moet toegeven aan wat mensen willen. Ik heb ook wel eens een kinderorgelconcert meegemaakt waarbij de organist vòòr elk stukje van ca. drie minuten iets vertelde over de sfeer of de kinderen wees op een belangrijk moment in de muziek. En er werd steeds door alle kinderen goed geluisterd. Uiteraard moet je als organist dan wel met passie over je eigen vak kunnen spreken.

Is dat ouderwets of willen we eigenlijk graag ons publiek boeien door mooie orgelmuziek?

Gonny van der Maten